Psychodiagnostiek

Hoe slim ben je? Een eerlijke kijk op IQ-testen

Hoe slim ben je? Een eerlijke kijk op IQ-testen

 

 

Een intelligentietest of een IQ-test, is een test die de intelligentie van een persoon zo goed mogelijk tracht te meten. 

 

Intelligentie in kaart brengen is niet zo eenvoudig. Het is ook een beladen thema, want de intelligentie van een persoon is essentieel onderdeel van onze identiteit. Wat betekent het nu werkelijk als iemand hoog en laag scoort, en wat leert ons dat over onszelf.

 

Jaarlijks neemt praktijk IPO veel IQ-testen af. Psychodiagnostiek is één van onze kernactiviteiten, en dit doen we zo goed en zo correct mogelijk. Een IQ-test kan in tal van contexten gebruikt worden, maar dit zijn de meest voorkomende vragen:

 

  • Een IQ-test voor logopedie
  • Een IQ-test in het kader van studiekeuze of professionele keuze
  • Een intelligentieonderzoek in het kader van een breder diagnostisch onderzoek (bijvoorbeeld naar ADHD of autisme)
  • Een IQ-test in het kader van een cognitieve beperking (zwakbegaafdheid of mentale beperking)
  • Een begaafd- of hoogbegaafdheidsonderzoek
  • Een IQ-test voor de rechtbank (vaak op eigen initiatief van de cliënt

 

Wat is een IQ-test

 

Een IQ-test, of intelligentiequotiënt-test, is een gestandaardiseerd instrument dat ontwikkeld werd om bepaalde cognitieve vaardigheden te meten. Met zo’n test proberen we in kaart te brengen hoe iemand informatie verwerkt, problemen oplost, logisch redeneert en zich verbaal of non-verbaal uitdrukt. Het is dus geen ‘test’ zoals op school met een lijst van juiste en foute antwoorden, maar eerder een momentopname van hoe iemand functioneert binnen een aantal denkvaardigheden.

 

De meeste IQ-tests zijn opgebouwd uit verschillende subtests die elk een specifiek cognitief domein meten, zoals werkgeheugen, verwerkingssnelheid, verbaal begrip of visueel-ruimtelijk redeneren. Op basis van de totaalscores én de onderliggende deelvaardigheden kunnen we inschatten waar iemand zijn of haar sterke en minder sterke kanten liggen.

 

Om te weten, hoe we intelligentie zouden kunnen meten, is het belangrijk om het concept intelligentie te definiëren.

 

 

Wat is intelligentie

 

Intelligentie is een begrip dat we allemaal gebruiken, maar moeilijk volledig kunnen vatten. Het verwijst in brede zin naar het vermogen om informatie op te nemen, te begrijpen, te verwerken en toe te passen in het dagelijks leven. Denk aan logisch redeneren, problemen oplossen, verbanden leggen, leren uit ervaring, en je aanpassen aan nieuwe situaties.

 

Toch is intelligentie niet één vaststaande eigenschap. Het is eerder een verzameling van verschillende cognitieve vaardigheden die samen bepalen hoe iemand functioneert in een bepaalde context. Iemand kan bijvoorbeeld sterk zijn in taal, maar minder in ruimtelijk inzicht. Of net heel snel denken, maar wat trager tot een antwoord komen onder druk.

 

Binnen de psychologie zijn er verschillende theorieën over intelligentie. Sommige modellen spreken van één algemene intelligentie (de zogenaamde g-factor), terwijl andere modellen — zoals het CHC-model — uitgaan van meerdere deelvaardigheden of vormen van intelligentie.

 

Wat ook meespeelt: intelligentie komt pas tot uiting in interactie met de omgeving. Eenzelfde IQ-score kan zich heel anders uitdrukken afhankelijk van iemands opvoeding, schoolloopbaan, levenscontext en motivatie. Daarom is het bij intelligentieonderzoek altijd belangrijk om breder te kijken dan enkel de cijfers.

 

 

Welke vormen van intelligentie meten IQ-testen doorgaans?

 

IQ-testen meten niet alles wat met intelligentie te maken heeft, maar focussen op een aantal specifieke cognitieve vaardigheden. In de meeste gestandaardiseerde IQ-tests — zoals de WPPSI, WISC of WAIS van Wechsler — worden verschillende deelvaardigheden apart onderzocht. Die geven samen een breder beeld van iemands cognitief functioneren.

 

Typisch onderscheiden we de volgende domeinen:

 

  • Verbaal begrip: hoe goed iemand taal begrijpt, gebruikt en ermee redeneert. Dit gaat bijvoorbeeld over woordenschat, algemene kennis of het kunnen uitleggen van begrippen.
  • Visueel-ruimtelijk redeneren: het vermogen om vormen en patronen te herkennen, en visueel informatie te ordenen. Dit komt van pas bij het bouwen, tekenen of oriënteren in de ruimte.
  • Fluid reasoning (redeneervermogen): hoe iemand logisch en abstract denkt, los van aangeleerde kennis. Het gaat hier over het kunnen oplossen van nieuwe problemen.
  • Werkgeheugen: hoe goed iemand informatie tijdelijk kan onthouden en ermee aan de slag gaat. Denk aan reeksen cijfers of instructies onthouden.
  • Verwerkingssnelheid: hoe vlot iemand eenvoudige informatie verwerkt onder tijdsdruk. Dit speelt bijvoorbeeld mee bij lezen, rekenen of taken met veel prikkels.

 

 

Een IQ-score is dus eigenlijk een samenvatting van al deze verschillende deelaspecten. Daarom kijken we in de praktijk niet alleen naar het totaalcijfer, maar vooral naar het profiel: waar zitten sterktes, waar zijn kwetsbaarheden? Die nuance is vaak waardevoller dan het getal op zich.

 

Welke vormen van intelligentie meet een IQ-test doorgaans niet

 

Een IQ-test zoals die van Wechsler (bv. WISC of WAIS) meet een aantal belangrijke cognitieve vaardigheden, maar lang niet alle vormen van intelligentie komen hierin aan bod. Het is een krachtig instrument, maar geen allesomvattend portret van hoe iemand denkt, leert of functioneert.

Zo meten klassieke IQ-tests bijvoorbeeld geen zuivere auditieve intelligentie: hoewel veel instructies auditief worden aangeboden, wordt niet expliciet nagegaan hoe goed iemand auditieve informatie kan onderscheiden, onthouden of verwerken op zich. Ook lange termijn geheugen — dus het vermogen om informatie langdurig op te slaan en later accuraat op te halen — wordt niet getest, hoewel dat net een belangrijke voorspeller is van school- en werkprestaties.

 

Andere functies die vaak buiten beeld blijven:

 

  • Creatief denken of het vermogen om originele, ongewone oplossingen te bedenken.
  • Emotionele intelligentie, zoals het herkennen van emoties bij zichzelf en anderen, of het empathisch reageren.
  • Motivatie, stressregulatie en leerstijl: factoren die een grote impact hebben op iemands functioneren, maar niet in een IQ-score vervat zitten.
  • Praktisch inzicht of alledaagse probleemoplossing, zoals omgaan met onverwachte situaties, plannen maken of huishoudelijke taken organiseren.
  • Fijnmotoriek en sensorische informatieverwerking, die voor sommige profielen (zoals bij ASS of ADHD) net heel relevant kunnen zijn.

 

Het blijft dus belangrijk om een IQ-test in te zetten als één puzzelstukje binnen een breder beeld. Intelligentie is veelzijdig, en geen enkel instrument kan het hele verhaal vatten. Een goede diagnostiek houdt daarom ook rekening met observaties, gesprekken, schoolcontext, sterktes en zwaktes buiten de testkamer.

 

 

Waarvoor wordt de IQ-test gebruikt

Een IQ-test kan in heel wat contexten waardevolle informatie opleveren. In de praktijk van IPO zetten we intelligentieonderzoek vaak in als onderdeel van een bredere hulpvraag, waarbij we samen met de cliënt of het netwerk zoeken naar inzichten die richting kunnen geven aan begeleiding, onderwijs of verdere diagnostiek.

 

Hieronder vind je enkele veelvoorkomende toepassingen:

 

  • Een IQ-test voor logopedie: In het kader van een logopedisch onderzoek wordt vaak een IQ-test gevraagd om te bepalen of er sprake is van een leerstoornis bij een gemiddeld IQ, dan wel van een meer algemene cognitieve ontwikkelingsvertraging. De IQ-score helpt logopedisten om hun aanpak af te stemmen op het cognitieve profiel van het kind.
  • Een IQ-test in het kader van studiekeuze of professionele keuze: Bij twijfel over studierichting of beroepsoriëntatie kan een IQ-test helpen om sterktes en zwaktes in kaart te brengen. In combinatie met interesses en motivatie geeft dit een waardevol beeld bij het maken van keuzes.
  • Een intelligentieonderzoek in het kader van een breder diagnostisch onderzoek: Wanneer er vermoeden is van bijvoorbeeld ADHD of autisme, wordt een IQ-test vaak ingezet als onderdeel van een ruimer diagnostisch proces. Het geeft inzicht in denkstijlen, verwerking, flexibiliteit en aandachtscapaciteiten.
  • Een IQ-test in het kader van een cognitieve beperking (zwakbegaafdheid of mentale beperking): Bij vermoeden van een verstandelijke beperking kan een IQ-test, in combinatie met een inschatting van het adaptief functioneren, helpen om een correcte inschatting te maken van het cognitieve niveau en de ondersteuningsnoden.
  • Een begaafdheids- of hoogbegaafdheidsonderzoek: Wanneer er signalen zijn van een ontwikkelingsvoorsprong, kan een IQ-test een eerste stap zijn om begaafdheid of hoogbegaafdheid te objectiveren. Belangrijk hierbij is ook de analyse van het profiel, en niet enkel het totaalcijfer.
  • Een IQ-test voor anderstaligen: Voor anderstalige nieuwkomer
  • Een IQ-test voor de rechtbank: In sommige gevallen vraagt een cliënt zelf een intelligentieonderzoek aan in het kader van een juridische procedure, bijvoorbeeld om aan te tonen dat er sprake is van beperkte begaafdheid of een normale begaafdheid. Dit gebeurt vaak op eigen initiatief en in overleg met een advocaat of bemiddelaar.

 

 

Naast deze toepassingen zijn er ook nog andere mogelijke contexten, zoals voor opname in specifieke begeleidingsvormen, ondersteuning in de jeugdhulp of begeleidingstrajecten op school of werk. Telkens opnieuw geldt: de IQ-test is een hulpmiddel, geen einddoel.

 

Wat is een gemiddeld IQ, en wat zijn de afwijkingen

 

Bij een IQ-score werd het gemiddelde vastgelegd op 100 met een standaardafwijking van 15. In principe kon eender welk getal gekozen worden, als gemiddelde score. Het is geen natuurlijk getal, maar een gekozen score die het gemakkelijk maakt om scores te vergelijken tussen de algemene bevolking. 100 klinkt ook beter dan 10 of 0, vandaar dat er voor deze score gekozen werd.

 

Om dan te bepalen wat hoger of lager is, dan dat gemiddelde, wordt er een standaardafwijking van 15 genomen.

 

Onder de 70: dit is de grens voor een mentale beperking, slechts 2% van de bevolking scoort in deze categorie. Er wordt in deze categorie nog onderscheid gemaakt tussen een licht verstandelijke beperking (LVS), matige en diep verstandelijke beperking. 

Tussen de 70 – 85: zwakbegaafd, slechts 13,5% van de bevolking scoort in deze categorie

Tussen 85 – 115: gemiddeld: 68% van de bevolking scoort in deze categorie

Tussen de 115 – 130: bovengemiddeld tot begaafd, slechts 13,5% van de bevolking scoort in deze categorie

Vanaf 130: sterk of hoogbegaafd: slechts 2% van de bevolking scoort in deze categorie

 



50% van de bevolking heeft een IQ dat lager dan gemiddeld is


Als we een fictieve lijn trekken door het gemiddeld IQ (100) dan kunnen we de bevolking in 2 categorieën delen, degene die hoger (50%) en lager (50%) als gemiddeld scoren.

 

Deze vaststelling zet ons even aan het denken. Uit onderzoek blijkt dat we onszelf (vaak onterecht) hoger dan gemiddeld inschatten, wat niet accuraat is. Meer dan de helft denkt dat ze hoger dan het gemiddelde scoren, terwijl slechts de helft hoger dan het gemiddelde scoort. Dit principe heet positieve bais over zichzelf. 

 

Het feit dat we onszelf beter inschatten dan gemiddeld hoeft echter niet negatief te zijn. Het kan ons net helpen om te groeien, met vertrouwen in het leven te staan, en uitdagingen aan te gaan.


📚 Bron:
Heck, P. R., Simons, D. J., & Chabris, C. F. (2018). 65% of Americans believe they are above average in intelligence: Results of two nationally representative surveys. PLoS ONE, 13(7), e0200103.

 


Het is ook waar dat eigenlijk 68% van de bevolking gemiddeld scoort (tussen de 85-115).


De Weschler testen gebruiken eigenlijk een iets andere opdeling. Tussen 90 – 110 spreken we over een gemiddeld IQ, tussen 110 – 120 van een bovengemiddeld IQ, en tussen de 80 – 90 van een laaggemiddeld IQ. Omdat een IQ-meting over een moment opname gaat, is het belangrijk om naar de score-categorie te kijken en niet naar de individuele score.

 

Bij de rapportage van IQ spreken we dus van: iemand scoort binnen het gemiddelde bereik en niet over: “hij behaalt een IQ van 103”. Dit omdat dezelfde persoon die de score van 103 behaalt, op een ander moment evengoed 105 of 98 behaald zou kunnen hebben. Als de IQ-test afname correct is verlopen, verwachten we niet dat deze persoon een IQ van 85 of 120 zou behaald hebben.

Wat leert een IQ-test ons in de praktijk?

 

Een IQ-test is geen oordeel over wie je bent, maar een instrument dat helpt om te begrijpen hoe je denkt, leert en informatie verwerkt. In de praktijk van IPO gebruiken we IQ-tests in heel uiteenlopende contexten, telkens met het doel om gericht inzicht te krijgen in iemands cognitieve functioneren.

 

Zo helpt een IQ-test ons bijvoorbeeld om te bepalen of iemand extra ondersteuning nodig heeft wanneer er bepaalde uitdagingen zijn op vlak van cognitief functioneren. Bij studiekeuze of beroepsoriëntatie kan een IQ-test verduidelijken waar iemand cognitief in uitblinkt, of waar bepaalde taken net moeilijker verlopen — dat biedt richting en perspectief. Natuurlijk speelt motivatie en interesse hierin vaak nog een meer belangrijke rol, maar IQ-test geeft ook aanvullende info.

 

In diagnostiek naar ADHD of autisme geeft een IQ-test aanvullende informatie over verwerkingssnelheid, werkgeheugen of redeneerstijl. Bij vermoeden van een verstandelijke beperking helpt de test ons om het cognitief functioneren correct te situeren, en in het geval van (hoog)begaafdheid om sterktes op een objectieve manier in kaart te brengen. Ook in juridische context, zoals bij vragen over handelingsbekwaamheid of ondersteuning, wordt de IQ-test soms ingezet als ondersteunend element.

 

Wat de IQ-test ons dus vooral leert, is waar het denken vlot loopt, waar het meer inspanning vraagt, en hoe we daar in begeleiding, onderwijs of ondersteuning het best op kunnen inspelen. Niet elke score vraagt actie, maar elke score biedt inzicht — en inzicht opent de deur naar gerichte hulp, betere afstemming en meer begrip, zowel voor de persoon zelf als voor zijn of haar omgeving.

 

 

IQ is ook niet alles

 

Een IQ-score geeft inzicht in cognitieve vaardigheden, maar zegt lang niet alles over iemands functioneren of potentieel. Zelfvertrouwen, motivatie, doorzettingsvermogen, sociale vaardigheden en emotionele intelligentie spelen minstens even grote rollen in het dagelijks leven.

 

In de praktijk zien we het vaak genoeg, hierbij het voorbeeld van 2 jongvolwassen zussen, die een IQ-score rond de 85 behaalden, wat een laaggemiddelde tot zxakke score is. In een klassieke schoolcontext hadden ze het moeilijk, en werd er getwijfeld aan hun slaagkansen. 

Beiden beschikten ze over een sterke creatieve drive, een groot leervermogen in de praktijk en een e vastberadenheid. Intussen hebben ze samen een succesvolle eigen zaak uitgebouwd als zelfstandige.

 

Dit soort verhalen herinnert ons eraan dat cijfers niet alles zeggen. Inzicht in IQ helpt om realistische verwachtingen te vormen, maar mag nooit iemands mogelijkheden beperken.

 

 

Wat is een disharmonisch IQ-profiel

 

Bij een IQ-test denken mensen vaak aan één totaalscore, maar in werkelijkheid bestaat een IQ uit verschillende deelvaardigheden zoals verbaal begrip, werkgeheugen, verwerkingssnelheid en redeneervermogen. Wanneer deze vaardigheden sterk uiteen liggen, spreken we van een disharmonisch profiel.

 

Een disharmonisch IQ-profiel betekent dus dat er opvallende verschillen zijn tussen bepaalde sterktes en zwaktes. Iemand kan bijvoorbeeld verbaal zeer sterk zijn, maar tegelijk zwak scoren op verwerkingssnelheid of werkgeheugen. Of omgekeerd: sterk visueel-ruimtelijk redeneren, maar moeite hebben met abstract taalgebruik.

 

Zo'n profiel komt in de praktijk regelmatig voor, zeker bij mensen met ADHD, ASS, leerstoornissen of hoogbegaafdheid. Het verklaart vaak waarom iemand in sommige situaties goed functioneert, maar in andere blokkeert of vastloopt.

 

Opvallend zijn bijvoorbeeld disharmonische intelligentieprofielen waarbij iemand verbaal zeer sterk is, en ook door de omgeving hoog wordt ingeschat, maar het in de praktijk niet altijd zo uitgevoerd krijgt. We zien dan dat de andere deelvaardigheden bijvoorbeeld zwakker zijn, of eerder gemiddeld zijn.

 

In de praktijk komen we bijvoorbeeld personen tegen, die voor het verbale IQ een score van 142 halen, voor ruimtelijk redeneren een score van 110 en voor werkgeheugen een score van 85. In dit geval kunnen we de totaalscore van het IQ, niet correct interpreteren, gezien de scores deelvaardigheden zo ver uit elkaar liggen.

Bij personen met een ontwikkelingsachterstand, is het ook niet ongewoon dat scores op deelvaardigheden verder uit elkaar liggen, en is een disharmonisch profiel niet ongebruikelijk.

 

Bij IPO besteden we veel aandacht aan de verschillen in deelvaardigheden. De scores op deelvaardigheden leren ons vaak meer, dan het totale IQ.

 

 

Wat met performaal en verbaal IQ, bestaat dat nog?

 

Vroeger werd een IQ-test vaak samengevat in twee grote componenten: verbaal IQ en performaal IQ. Verbaal IQ ging over taalbegrip, algemene kennis en redeneren met woorden. Performaal IQ verwees naar visueel-ruimtelijke taken, logisch redeneren en het oplossen van problemen zonder taal.

 

In de modernere versies van IQ-tests (zoals de WISC-V en WAIS-IV) wordt die tweedeling niet meer gebruikt. De testresultaten worden nu opgedeeld in meerdere, fijnere indexen zoals verbaal begrip, visueel-ruimtelijk

redeneren, werkgeheugen, verwerkingssnelheid en fluid redeneren.

 

Deze evolutie biedt een meer gedetailleerd en genuanceerd beeld van het cognitief profiel van een persoon. Toch spreken sommige mensen of scholen nog over “verbaal en performaal IQ”. Bij personen waarbij Nederlands niet de moedertaal is, zien we geregeld ook een verschil tussen het verbaal IQ en de andere deelvaardigheden (performaal.

 

 

Wat zijn de verschillende deelvaardigheden van IQ

 

Intelligentie is opgebouwd uit verschillende cognitieve vaardigheden — denkfuncties die samen bepalen hoe iemand informatie opneemt, verwerkt, toepast en onthoudt. Hoewel klassieke IQ-tests zoals de Wechsler-reeks (WPPSI, WISC, WAIS) al een breed scala aan vaardigheden meten, gaat het concept “intelligentie” in theorie nog ruimer.

 

Hieronder vind je een overzicht van belangrijke deelvaardigheden die vaak onder het IQ-geheel vallen of eraan gerelateerd zijn:

 

  • Verbaal begrip
    Het vermogen om taal te begrijpen, woordenschat te gebruiken, abstracte verbale concepten te hanteren en logisch te redeneren met woorden.
  • Visueel-ruimtelijk redeneren
    Inzicht in vormen, patronen, visuele informatie en oriëntatie in de ruimte. Belangrijk bij tekenen, bouwen, navigeren en ruimtelijk denken.
  • Werkgeheugen
    De vaardigheid om informatie tijdelijk vast te houden en actief te bewerken (bijv. cijfers of instructies onthouden tijdens een taak).
  • Verwerkingssnelheid
    Hoe snel en accuraat iemand eenvoudige informatie kan verwerken onder tijdsdruk. Belangrijk bij lezen, schrijven, rekenen, en multitasken.
  • Fluid reasoning (vloeiend redeneren)
    Het vermogen om logisch te redeneren en nieuwe problemen op te lossen zonder beroep te doen op voorkennis. Denk aan abstract denken of patronen herkennen.
  • Crystallized intelligence (gekristalliseerde intelligentie)
    Alles wat je geleerd hebt uit ervaring, opleiding of cultuur: algemene kennis, taalvaardigheid, rekenvaardigheid… Dit is wat vaak getest wordt bij schoolse toetsen.
  • Lange termijn geheugen
    De capaciteit om informatie langdurig op te slaan en later accuraat op te halen. Dit wordt minder vaak rechtstreeks gemeten in IQ-tests, maar speelt een essentiële rol in leren.
  • Auditieve verwerkingsvaardigheden
    Het vermogen om auditieve prikkels (klanken, woorden, zinnen) snel en accuraat te verwerken. Vooral belangrijk in taalontwikkeling en lezen, maar niet expliciet getest in klassieke IQ-tests.
  • Aandacht en cognitieve flexibiliteit
    Het vermogen om focus vast te houden, te schakelen tussen taken of perspectieven, en niet vast te lopen bij verandering. Dit valt buiten de klassieke IQ-scores, maar is sterk bepalend voor dagelijks functioneren.

 

 

Wat is eigenlijk het CHC model, en is dit nog up to date

 


Het CHC-model staat voor het Cattell–Horn–Carroll-model van intelligentie, en is momenteel één van de meest aanvaarde theoretische modellen om intelligentie in kaart te brengen. Het vormt ook de wetenschappelijke basis voor veel moderne intelligentietests, zoals de WISC-V en WAIS-IV.

Het model brengt intelligentie in kaart op drie niveaus:

  • Stratum III: de algemene intelligentie (g-factor) — het totaalbeeld
  • Stratum II: brede cognitieve vaardigheden zoals
    • Gf (fluid reasoning),
    • Gc (crystallized intelligence),
    • Gv (visueel-ruimtelijke vaardigheden),
    • Gsm (kortetermijngeheugen),
    • Gs (verwerkingssnelheid),
    • Ga (auditieve verwerking),
    • Glr (lange termijn geheugen en retrieval)
  • Stratum I: specifieke subvaardigheden (zoals cijferreeksen onthouden, woorddefinities geven, matrixen oplossen…)

Het CHC-model benadrukt dus dat intelligentie niet uit één geheel bestaat, maar opgebouwd is uit meerdere brede en specifieke cognitieve functies. Dat maakt het mogelijk om genuanceerder te kijken naar iemands profiel, bijvoorbeeld bij leerproblemen, hoogbegaafdheid of neurodivergentie.

Is het model nog up-to-date?

Ja. Hoewel onderzoek en theoretische inzichten blijven evolueren, blijft het CHC-model actueel en richtinggevendbinnen de psychometrie. Het wordt breed erkend in de wetenschappelijke wereld en vormt de fundering voor de interpretatie van veel gestandaardiseerde IQ-tests.

Dat gezegd zijnde: het CHC-model is nog steeds een model — een wetenschappelijke manier om cognitieve functies te ordenen. Het is dus geen absolute waarheid, maar wel een bruikbaar kader om sterktes, zwaktes en denkprofielen te begrijpen. In de praktijk blijft het belangrijk om ook buiten dit kader te kijken: naar de persoon, de context, en hoe het denken zich vertaalt in het dagelijks leven.


📚 Bron:
McGrew, K. S. (2009). CHC theory and the human cognitive abilities project: Standing on the shoulders of the giants of psychometric intelligence research. Intelligence, 37(1), 1–10.

 

 

Wat dan met EQ

IQ-tests meten cognitieve vaardigheden zoals redeneren, geheugen en verwerkingssnelheid. Ze hebben het voordeel dat ze goed gestandaardiseerd en betrouwbaar en valide zijn: ze meten relatief precies wat ze beogen te meten. Bij EQ (emotionele intelligentie) ligt dat een stuk moeilijker. Emoties zijn complex, contextgebonden en moeilijker objectief te kwantificeren. Een zuivere, wetenschappelijk breed gedragen meting van EQ is dan ook minder evident.

Binnen praktijk IPO proberen we emotionele intelligentie toch op een onderbouwde en betekenisvolle manier in kaart te brengen. Niet via één cijfer of testresultaat, maar via een combinatie van methodes:

  • Tijdens een uitgebreide anamnese en heteroanamnese brengen we in kaart hoe iemand zich ontwikkeld heeft op verschillende levensdomeinen: van geboorte en vroege kindertijd tot emotionele ontwikkeling, schoolloopbaan, sociale interacties, ingrijpende levensgebeurtenissen en veerkracht.
  • Via een levenslijn of narratieve methodiek gaan we na hoe iemand omgaat met tegenslagen, welke copingsstrategieën ontwikkeld zijn, en hoe die evolueerden doorheen het leven.
  • We gebruiken een eigen vragenlijst rond psychologisch welbevinden, die toelaat om verschillende facetten van het emotioneel functioneren te verkennen: zelfbeeld, verbondenheid, zingeving, emotieregulatie, stress, veerkracht…

Daarnaast vinden we ook enkele bestaande meetinstrumenten waardevol in het kader van EQ:

  • De YSQ (Young Schema Questionnaire) geeft inzicht in vroeg ontstane denkpatronen die vaak meespelen in emotionele reacties en interpersoonlijke relaties.
  • De RSE (Rosenberg Self-Esteem Scale) helpt om het zelfbeeld van de cliënt in kaart te brengen.
  • De NEO-PI-R (persoonlijkheidsvragenlijst) biedt een bredere kijk op hoe iemand omgaat met emoties, impulsen en sociale situaties via de Big Five.

 

Daarnaast bestaat er de EQ-i 2.0, ontwikkeld door PEN Psychodiagnostics om EQ in kaart te brengen. Wij werken zelf niet met dit instrument binnen de praktijk.

 

En in theorie, wat is de validiteit en betrouwbaarheid van een Weschler IQ-test?

De Wechsler IQ-tests (zoals de WPPSI voor jonge kinderen, WISC-V voor kinderen en de WAIS-IV voor volwassenen) behoren tot de meest gebruikte en best onderzochte intelligentietests wereldwijd. Wat deze testen zo waardevol maakt, is dat ze niet alleen breed inzetbaar zijn, maar ook wetenschappelijk onderbouwd zijn op vlak van psychometrische kwaliteit.

Betrouwbaarheid

De betrouwbaarheid van een test geeft aan in welke mate de test consistente en stabiele resultaten oplevert.
Bij de Wechsler-tests ligt de betrouwbaarheid van het totale IQ meestal rond de .95 of hoger — wat betekent dat de kans op toevallige meetfouten bijzonder klein is. Ook de subschalen (zoals werkgeheugen of verwerkingssnelheid) hebben een goede betrouwbaarheid, al ligt die wat lager dan bij de totaalscore (meestal tussen .80 en .90).

Validiteit

De validiteit geeft aan of een test ook écht meet wat hij beweert te meten. Bij de Wechsler-tests is er sprake van constructvaliditeit (de test meet effectief cognitieve functies zoals redeneren, geheugen, etc.), criteriumvaliditeit (de resultaten voorspellen academisch of beroepsmatig functioneren), en inhoudsvaliditeit (de onderdelen van de test dekken het beoogde domein van intelligentie voldoende breed af).

De Wechsler-tests zijn gebaseerd op het CHC-model van intelligentie, wat hen inhoudelijk goed verankert binnen de huidige wetenschappelijke inzichten. Bovendien werden ze gestandaardiseerd op grote, representatieve steekproeven(ook in Vlaanderen), waardoor ze een sterke normatieve basis hebben.

In de praktijk

Hoewel de betrouwbaarheid en validiteit van deze tests hoog zijn, blijft het belangrijk om de resultaten in context te interpreteren: testmotivatie, vermoeidheid, faalangst of culturele achtergrond kunnen allemaal een invloed hebben op de prestaties. Daarom is een IQ-score altijd een schatting binnen een betrouwbaarheidsinterval, geen absoluut vaststaand cijfer.

📚 Bronnen:

  • Weiss, L. G., Saklofske, D. H., Holdnack, J. A., & Prifitera, A. (Eds.). (2016). WISC-V Assessment and Interpretation: Scientist-Practitioner Perspectives. Academic Press.
  • Flanagan, D. P., & Harrison, P. L. (2012). Contemporary Intellectual Assessment: Theories, Tests, and Issues (3rd ed.). The Guilford Press.
  • Technische handleidingen van de WISC-V, WPPSI-IV en WAIS-IV

 

Wat zijn de beste IQ-instrumenten voor Vlaanderen?

Binnen de psychodiagnostiek in Vlaanderen maken we gebruik van een aantal betrouwbare en wetenschappelijk onderbouwde IQ-tests, die afgestemd zijn op de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van de persoon. De meest gebruikte instrumenten zijn de WPPSI-IV, de WISC-V, de WAIS-IV en de Raven-2.

Voor jonge kinderen vanaf 2 jaar en 6 maanden tot ongeveer 7 jaar wordt de WPPSI-IV ingezet. Deze test is speciaal ontworpen om cognitieve vaardigheden bij kleuters en jonge schoolkinderen in kaart te brengen op een speelse en kindvriendelijke manier. Ze geeft inzicht in onder meer verbaal begrip, visueel-ruimtelijk denken, werkgeheugen en verwerkingssnelheid, en wordt vaak gebruikt bij vragen over schoolrijpheid, ontwikkelingsachterstand of vroegdetectie van leerstoornissen.


Vanaf de leeftijd van 6 jaar tot 16 jaar is de WISC-V de meest gebruikte en breed aanvaarde IQ-test. Deze test is volledig genormeerd voor de Vlaamse populatie en laat toe om zowel een totaalscore als een gedetailleerd profiel van cognitieve sterktes en zwaktes in kaart te brengen. De WISC-V wordt frequent ingezet bij vermoeden van ADHD, autisme, leerproblemen of hoogbegaafdheid, en biedt waardevolle informatie om schooltrajecten of begeleiding op maat af te stemmen.


Voor jongeren vanaf 16 jaar en volwassenen wordt de WAIS-IV gebruikt. Deze test is qua opbouw gelijkaardig aan de WISC, maar afgestemd op het volwassen denk- en functieniveau. Ze wordt vaak ingezet bij studiekeuze, loopbaanvragen, diagnostiek van neurodivergentie, of in juridische context zoals bij vragen rond bekwaamheid of ondersteuning.


In situaties waar taal een barrière vormt, of wanneer we een meer cultureel-neutrale inschatting van het abstract redeneervermogen nodig hebben, maken we ook gebruik van de Raven-2. Deze non-verbale test bestaat uit visuele patronen en vraagt geen talige of schoolse voorkennis. Daardoor is hij bijzonder geschikt voor personen met een taalontwikkelingsstoornis, een meertalige achtergrond of beperkte onderwijskansen, maar ook bij het opsporen van hoogbegaafdheid. De Raven-2 focust zich voonamelijk op vloeiend redeneren, maar is toch een volwaardige IQ-test.


Bij een IQ-test voor logopedie geeft het RIZIV aan dat de WISC en WPPSI A-instrumenten zijn, en de Raven-2 een B instrument is (zoals bijvoorbeeld de SON). We geven de voorkeur aan een A-instrument, maar wanneer er vermoeden is van taalproblemen, een taalstoornis, of een andere moedertaal, kan de totaalscore van de WISC of WPPSI een minder genuanceerd beeld opleveren, waardoor het toch verantwoord kan zijn om te kiezen voor een Raven-2 (mits verantwoording door een klinisch psycholoog)


Binnen IPO kiezen we bewust voor deze gevalideerde instrumenten, omdat ze goed gestandaardiseerd zijn voor onze context en toelaten om genuanceerde en betrouwbare uitspraken te doen over het cognitief functioneren. Daarbij kijken we niet alleen naar het cijfer, maar vooral naar het profiel, de context en het verhaal van de persoon achter de score.

 

Kan je hoogbegaafdheid meten met een IQ-test

 

 


En 50% van de bevolking heeft bijgevolg ook een IQ dat hoger dan gemiddeld is



Een IQ-test is een nuttig instrument om hoogbegaafdheid te helpen objectiveren. In de praktijk spreken we doorgaans van hoogbegaafdheid bij een IQ-score vanaf 130. Deze grens komt overeen met de hoogste 2% van de bevolking binnen de normaalverdeling en geeft aan dat iemand duidelijk boven het gemiddelde presteert op vlak van cognitief redeneren.


Toch is hoogbegaafdheid veel meer dan enkel een hoog IQ. Binnen IPO benadrukken we dan ook dat een intelligentietest slechts één onderdeel is van een breder onderzoek. We raden aan om bij een vermoeden van (hoog)begaafdheid altijd ruimer te kijken dan de testscore op zich.


In een degelijk begaafdheidsonderzoek is er aandacht voor de volledige ontwikkeling van het kind, de jongere of de volwassene: hoe functioneert iemand op school, in de vrije tijd, in sociale relaties? Zijn er signalen van creativiteit, uitgesproken interesses of een sterk rechtvaardigheidsgevoel? Presteert iemand over of onder zijn niveau? En hoe zit het met de emotionele ontwikkeling, motivatie en het vermogen tot divergent denken — het flexibel en origineel kunnen benaderen van problemen, wat vaak sterk aanwezig is bij (hoog)begaafde profielen?


Bij IPO kunnen we deze elementen meenemen in een breder onderzoek, observatie, ouderbevraging en soms ook aanvullende vragenlijsten. Zo proberen we een breder en genuanceerd beeld te schetsen, dat niet enkel focust op scores, maar ook op potentieel, context en uitdagingen.

Onze visie sluit aan bij het werk van prof. dr. Tessa Kieboom, die binnen het Centrum voor Begaafdheidsonderzoek (CBO) benadrukt dat hoogbegaafdheid een combinatie is van intellectuele capaciteiten, creatief denkvermogen, motivatie én persoonskenmerken. Haar publicaties bieden een waardevol kader voor wie dieper wil begrijpen wat het betekent om hoogbegaafd te zijn — en wat het vraagt om hiermee om te gaan.

 

Waarom is het noodzakelijk voor logopedie om je IQ te laten testen, wat leert het ons, en welke instrumenten zijn hiervoor aangewezen?

 

Wanneer een kind of jongere wordt aangemeld voor logopedisch onderzoek of behandeling, is het in veel gevallen noodzakelijk om ook een IQ-test af te nemen. Dat komt doordat terugbetaling van logopedie via het RIZIV of mutualiteit vaak vereist dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen een leerstoornis en een bredere cognitieve beperking. Een IQ-onderzoek helpt om dit onderscheid duidelijk in kaart te brengen.

Een kind met een normaal IQ maar hardnekkige problemen in lezen, schrijven of rekenen, voldoet bijvoorbeeld aan de criteria voor een leerstoornis (zoals dyslexie of dyscalculie). Als er daarentegen sprake is van een algemene ontwikkelingsvertraging of zwakbegaafdheid, dan spreken we niet meer over een leerstoornis, maar over een bredere cognitieve kwetsbaarheid. Dit onderscheid is cruciaal voor het bepalen van het type ondersteuning, de terugbetalingsmogelijkheden en het juiste zorgpad.


Een IQ-test leert ons dus niet alleen iets over het algemene cognitieve niveau, maar ook over het profiel van sterktes en zwaktes. Zo kunnen we inschatten of een kind bijvoorbeeld sterk verbaal is maar zwakker in verwerkingssnelheid — iets wat rechtstreeks impact kan hebben op leerprocessen en de manier waarop logopedische begeleiding wordt afgestemd.


Binnen IPO gebruiken we voor deze indicatiestelling bij voorkeur de WISC-V bij schoolgaande kinderen, of de WPPSI-IV bij jongere kinderen. Beide instrumenten zijn goed gestandaardiseerd voor Vlaanderen en bieden betrouwbare informatie over het cognitief functioneren.


De WISC-V en WPPSI-IV zijn door het RIZIV erkend als A-instrumenten. Deze instrumenten zijn dus eerste keuze. Daarnaast zijn er ook B-instrumenten, zoals de Raven-2 en SON. Deze kunnen zinvol zijn wanneer de verbale vaardigheden minder ontwikkeld zijn bij een kind, en een uitgebreide IQ-test, een vertekend beeld zou kunnen geven omwille van de verbale subtesten die hierin verwerkt zijn. In dit geval kan er, mits verantwoording door een Klinisch Psycholoog, toch gekozen worden voor een B-instrument. We kiezen hier dan vaak voor een Raven-2 omdat het toch een volwaardige IQ-test is, maar volledig non-verbaal kan afgenomen worden. De WPPSI-IV kan al afgenomen worden vanaf 2 jaar en 6 maanden, terwijl de Raven-2 pas kan afgenomen worden bij kinderen vanaf 4 jaar.


Updates over welke IQ-testen zijn aangewezen, kan je terugvinden op de limitatieve lijst van intelligentieonderzoekendie jaarlijks door het RIZIV geupdated wordt.

Een IQ-test is dus niet enkel een verplichting op papier, maar een waardevol hulpmiddel om logopedie doelgericht, onderbouwd en afgestemd aan te pakken — in het belang van het kind én de behandelaar.

 

 

Waarom zijn IQ-testen zo duur?

Een veelgestelde vraag is waarom een IQ-test zo’n hoge kostprijs heeft — zowel voor psychologen die het instrument aankopen als voor cliënten die het onderzoek ondergaan. Toch is deze prijs niet zomaar willekeurig bepaald, maar het gevolg van verschillende factoren die samenhangen met de kwaliteit, wetenschappelijke onderbouwing en praktische uitvoering van de test.


Allereerst is de ontwikkeling van een IQ-test een langdurig en complex proces. Voor een test als de WISC of WAIS gaat hier vaak meer dan vijf jaar onderzoek aan vooraf. Psychologen, statistici en testontwikkelaars werken intensief samen om te bepalen welke items geschikt zijn, hoe ze gescoord moeten worden en of ze betrouwbaar en valide meten wat ze moeten meten. Daarna wordt de test afgenomen bij duizenden mensen in verschillende leeftijdscategorieën om normen op te stellen, vaak specifiek per land of regio — zoals bij de Vlaamse normering.


Voor praktijken en psychologen zijn IQ-tests ook een duur instrument om aan te kopen. Een volledige testkit van bijvoorbeeld de WISC-V kost vaak meer dan 3000 euro, en dan zijn nog niet alle onderdelen inbegrepen (zoals bijkomende boekjes, digitale credits of updates). Bovendien moeten hulpverleners vaak bijscholing volgen om met de test correct en verantwoord te leren werken.


Aan de kant van de cliënt is er ook het luik afnametijd en interpretatie. Een intelligentieonderzoek neemt vaak meerdere uren in beslag: de testafname zelf duurt gemiddeld 1,5 tot 2 uur, gevolgd door scoring, analyse, interpretatie én het uitschrijven van een verslag. Dit betekent dat een psycholoog al snel drie tot vier uur professioneel werk levert, naast de investering in materiaal, opleiding en administratie.

Tot slot is het belangrijk om te vermelden dat er geen of weinig tussenkomst van de mutualiteit is voor IQ-onderzoeken, zelfs niet als die deel uitmaken van een breder diagnostisch traject. Dat maakt dat de volledige kost vaak bij de cliënt terechtkomt, terwijl het wel om zorgvuldig en evidence-based werk gaat dat gericht is op hulp op maat.


Bij IPO proberen we de kostprijs eerlijk te houden en transparant uit te leggen wat er allemaal bij een IQ-onderzoek komt kijken. Zo blijft het voor cliënten duidelijk dat het niet enkel gaat om "een test afnemen", maar om een volwaardige inschatting van het cognitief functioneren met impact op begeleiding, schooltraject of zorgpad.

 

De geschiedenis van de IQ-test

 

De IQ-test zoals we die vandaag kennen, heeft een rijke en gelaagde geschiedenis. Het oorspronkelijke idee om intelligentie te meten ontstond niet zomaar uit theoretische interesse, maar uit een maatschappelijke noodzaak. Aan het begin van de 20e eeuw zocht men in Frankrijk naar een manier om kinderen met leerproblemen vroegtijdig te identificeren, zodat zij aangepaste ondersteuning konden krijgen binnen het onderwijssysteem.


In 1905 ontwikkelden de Franse psychologen Alfred Binet en Théodore Simon de eerste bruikbare intelligentietest: de Binet-Simon-schaal. Hun doel was niet om te labelen, maar om praktisch te kunnen inschatten welke kinderen extra hulp nodig hadden. Ze bepaalden per leeftijd wat als ‘normaal’ functioneren werd beschouwd, en konden zo een “mentale leeftijd” toekennen.


Niet veel later introduceerde de Duitse psycholoog William Stern het idee van het intelligentiequotiënt (IQ): de verhouding tussen mentale en chronologische leeftijd, vermenigvuldigd met 100. Dit maakte het mogelijk om scores te standaardiseren en te vergelijken.


De schaal kreeg pas echt internationale bekendheid toen de Verenigde Staten zich ermee gingen bemoeien. Tijdens de Eerste Wereldoorlog had het Amerikaanse leger dringend behoefte aan een snelle en efficiënte manier om nieuwe rekruten in te delen volgens hun cognitieve capaciteiten. Men wilde inschatten wie geschikt was voor leidinggevende functies, technische taken of basisdienst. Psychologen ontwikkelden daarom in 1917-1918 de Army Alpha en Beta Tests, de eerste grootschalige toepassing van gestandaardiseerde intelligentietests. Dit was meteen ook het eerste moment waarop IQ-testen op massale schaal werden ingezet — bij meer dan een miljoen soldaten.


In de jaren daarna kreeg het IQ-model verder vorm door David Wechsler, die in de jaren 1930 en 1940 afstapte van het idee van mentale leeftijd. Hij introduceerde het concept van normatieve scores met een gemiddelde van 100 en een standaardafwijking van 15. Zijn Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS) en latere versies zoals de WISC (voor kinderen) en WPPSI (voor kleuters) zouden uitgroeien tot de gouden standaard in intelligentieonderzoek.


Moderne IQ-tests zijn intussen veel verfijnder: ze houden rekening met culturele factoren, meten verschillende cognitieve deelvaardigheden, en zijn onderbouwd door actuele theorieën zoals het CHC-model. Toch blijft de IQ-test ook vandaag een gevoelig en krachtig instrument: historisch gebruikt als hulpmiddel om te ondersteunen, maar soms ook misbruikt om te selecteren of te stigmatiseren.

Daarom blijven we bij IPO bewust inzetten op zorgvuldige en contextgevoelige afname en interpretatie, met oog voor de persoon achter de score.